Jack ‘Dekker’ Veerman: trommelen, metselen en onbeperkt nummer 1-hits
n
‘Nog één keer dat gordijn open…’
,,Heb je al nagedacht over wat je wilt worden?”, vroeg Jacks vader aan hem toen hij veertien was. ,,Nee, eigenlijk nog niet”, zei Jack. ,,Ik wel. Je wordt metselaar”, luidde vaders reactie. Als telg van de roemruchte ‘Dekker’-familie stond een combinatie tussen de bouw en de muziek voor Jack al bij zijn geboorte vast. En hoewel hij inderdaad leerde metselen, zou zijn carrière een andere wending krijgen. Als gevolg van die carrièreswitch zal het grootste gedeelte van Nederland Jacks gezicht herkennen, en niet vanwege zijn metselkunsten. De Volendammer werd namelijk drummer van de meest succesvolle band van Nederland. Inmiddels heeft Jack de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en met uitzondering van een incidenteel muzikaal uitstapje hangen zijn drumstokken aan de wilgen, maar op de achtergrond welt langzaam maar zeker een laatste slotakkoord op…
Door Kevin Mooijer
[ads id=66]
Samen met zijn tien broers en twee zussen groeide Jack op in een bescheiden huisje in de Bootsmansteeg. ,,De begane grond van de woning was mijn vaders werkplaats”, herinnert de drummer zich. ,,Daarboven woonden we en op de tweede verdieping sliepen en repeteerden we. Het enige dat de verschillende ruimtes van elkaar scheidden waren twee vloertjes van twee centimeter dik. Ik vind tot op de dag van vandaag nog altijd dat mijn moeder postuum een standbeeld verdiend. Alleen al om het feit dat ze nóóit heeft geklaagd over geluidsoverlast. Je moet je realiseren dat de machines uit die tijd – en die dus in mijn vaders werkplaats stonden – meer geluid produceerden dan een Starfighter gevechtsvliegtuig. Daar bovenop kwam dat kinderen die uit school kwamen, vaak gelijk begonnen met repeteren op blaas- en slaginstrumenten. Mijn moeder zat dagelijks tussen het ondragelijke geluid van die helse machines en een bijna volwaardig fanfare- en tamboercorps in. En niet één keer heeft zij gezegd: ‘jongens, nu kan hij wel weer.’ Ze gunde ons die repetities. Daarvoor verdient ze wat mij betreft een onderscheiding.”
,,Mijn vader, Thoom ‘Dekker’, was destijds de animator en stimulator van de Volendamse muziekscene”, vertelt Jack trots, terwijl hij een prachtige, ingelijste foto van de muur haalt. ,,Hij was lid van de Evoband, de eerste band van Volendam. Ik was zelf helaas te jong om die periode bewust mee te krijgen. Pas toen ik besef kreeg van muziek, speelde hij al niet meer in de Evoband. Wel wist hij negen zoons te motiveren om zich bij het corps aan te sluiten. Mijn vader had het voor elkaar gekregen om mij op tienjarige leeftijd in het tamboercorps te krijgen. Ik werd het jongste lid ooit. Trommelen was mijn leven. Voordat ik zelf lid was van het corps, liep ik altijd al lucht-trommelend achter de stoet aan.”
‘Als ik die week
een tent bouwen
belangrijker had
gevonden dan mijn
huiswerk, dan kreeg
ik een tik van hem.
Thuis durfde ik
dat niet te
vertellen want dan
kreeg ik er van
mijn vader nog één’
Jack kwam onder de hoede van een muziekleraar met een militaire achtergrond. ,,Die man was een heel goede leraar, maar hij was behoorlijk streng. Tijdens zijn lessen werd duidelijk dat ik trommeltalent had. Ik kreeg wekelijks huiswerkopdrachten mee die ik gedisciplineerd zou moeten oefenen. Als ik die week een tent bouwen belangrijker had gevonden dan mijn huiswerk, dan kreeg ik een tik van hem. Thuis durfde ik dat niet te vertellen want dan kreeg ik er van mijn vader nog één. Zo ging dat in die tijd.”
Terwijl Jack zich op jonge leeftijd onbewust aan het voorbereiden was op een leven als professioneel drummer, speelden zijn broers Cor en Jan al in hun eerste bandje: The Beat Boys. ,,Begin jaren 60 was de opkomst van bandjes als The Beatles en de Rolling Stones ook in Volendam flink te merken. Mijn broers maakten daardoor de overstap van het corps naar de rock ’n roll. Samen met onder meer Harmen Veerman begonnen ze The Beat Boys. De repetities vonden plaats in de leegstaande woning van mijn bap en ootje, het beruchte huisje op de hoek waar de Jozefstraat en de Bootsmansteeg samenkwamen. Met oude radio’s en gitaren met in elkaar geknutselde elementen maakten ze versterkte muziek. Iedere dag na school doken ze dat hok in. En af en toe mocht ik ook naar binnen. Ik was geïntrigeerd door dat bandje en die repetities. Ik wilde dat ook.”
,,Ons ouderlijk huis stond vol met instrumenten. Zo nu en dan pakte ik eens een gitaar op en kreeg dan een half uurtje les van één van mijn broers, maar na verloop van tijd merkte ik dat het niet voor mij was. Mijn voorkeur ging uit naar trommelen. Ik had het voordeel dat vier van ons bij het tamboerscorps zaten. We hadden dus zoveel van die trommels staan dat ik er een primitief drumstel van kon maken. Dat eenmaal gedaan, begon ik met het proberen na te spelen van liedjes van The Beatles en The Stones.”
Het talent dat Jack op jonge leeftijd al tentoonspreidde, was broer Cor niet ontgaan. ,,Cor zat inmiddels in de band Alles. Toen ik veertien was vroeg hij of ik drummer wilde worden van zijn band. Zij waren al wel twintig jaar oud, ik was dus echt een broekkie. Des de groter was de eer voor mij als beginner.” Nadat Jack aangenomen werd in zijn eerste band, voorzag zijn vader hem van advies waar Jack hem nog iedere dag dankbaar voor is: ,,‘Jack, weet je wat je moet doen nu je in een band bent gestapt? Je moet op drumles gaan. Ik heb over een goede drumleraar in Amsterdam gehoord, misschien moet je hem maar eens bezoeken.’ Ik maakte direct werk van zijn suggestie. Nadat ik ontdekte dat Jan Keizer – mijn latere bandgenoot – al les kreeg van drumleraar Carl Wuchert, zocht ik contact met hem. Jan hoorde mijn verhaal aan en stelde voor om de eerste keer met me mee te gaan. Het was destijds een flinke operatie om van het Europaplein naar de Lijnbaansgracht in Amsterdam te komen, helemaal voor een veertienjarig ventje. Eenmaal in het pand aangekomen, wachtte de Duitser ons op drie hoog – omringd door rook en een sterke drankgeur – op. Nog altijd ben ik blij dat ik bij hem op les ben gegaan. Van Carl Wuchert heb ik noten leren lezen, daar heb ik de rest van mijn carrière profijt van gehad.”
De Volendammer bandjeskaravaan
Als de veertienjarige drummer van Alles trok Jack ieder weekend met de Volendammer bandjeskaravaan mee de Noord in. ,,Jan ‘Tuf’ en Jaap ‘Cas’ Buijs hielden ons wel van de straat. Echt ieder weekend stonden we op de bühne. We deden het zelfs zo goed dat we eigen muziek mochten opnemen. Met ‘Murdock 9-6182’ – geschreven door Golden Earrings-gitarist George Kooymans – scoorden we een Top 40-hit. Een flinke tegenvaller voor ons was dat we het nummer niet zelf in mochten spelen. Peter Koelewijn was de producer, hij had een vaste groep sessiemuzikanten die zijn muziek opnamen. En omdat de succesvolle muziek van The Cats al goed gedijde op strijkersarrangementen, werd dat er bij ons ook ingeschreven. De enige bandleden die we op de plaat terug horen, zijn mijn broer Cor, die de lead zingt, en Jan de Boer en Evert ‘Jash’, die het koortje voor hun rekening nemen.”
Na vier jaar in Alles te hebben gespeeld, maakte Jack de overstap naar de band Progress. ,,Progress was een coverband, de voorloper van Jen Rog. Ik heb een aantal uiterst gezellige jaren met die groep beleefd, maar dat is logisch met bandleden als Theo van Scherpenseel, Klaas ‘Kap’ Tuip, Peter van Bergen en Jan de Boer. Na een paar jaar was de koek op. Ik had er geen zin meer in en stopte.”
Zoals veel Volendammer muzikanten destijds trad Jack in het weekend op en werkte hij doordeweeks in de bouw. ,,Na het afronden van de ambachtsschool (tegenwoordig de Triade, red.) verdiende ik – zoals mijn vader al had voorspeld – de kost als metselaar. Net als al mijn broers werkte ook ik voor mijn vaders aannemersbedrijf.” Jack lacht: ,,Nou ja, alleen voor Bep werd een uitzondering gemaakt. Hij mocht studeren op de grafische school, want hij had tekentalent.”
Ergens in 1974 ging de telefoon in huize ‘Dekker’. ,,Aan de andere kant van de lijn was Dick ‘de Brit’, de manager van BZN, te horen. Hij vroeg naar mij. Dick vertelde dat Jan ‘Kies’ de BZN verliet en dat Jan Keizer zanger werd. Er was ruimte ontstaan voor een nieuwe drummer en ze dachten aan mij voor die positie. In gedachten werd ik even teruggebracht naar de tijd waarin ik als jong knaapje stiekem naar binnen glipte als de BZN in de Kattekop optrad. In het grootste geheim stond ik achter de gordijnen te kijken naar die magische optredens. En nu werd ik zelf gevraagd om lid te worden van diezelfde, onbereikbare band.” Na een korte auditie was de kogel door de kerk. ,,In één klap was ik beroepsmuzikant.” Terwijl Jack zich midden in het repetitieproces met BZN bevond, sloeg het noodlot toe in zijn familie. ,,Nadat we onze broer Jan op achttienjarige leeftijd aan leukemie kwijt raakten, was het nu mijn vaders beurt. Op maandagavond ruimde hij de partituur op na een corpsrepetitie. Iemand hoorde een knal uit de opslagruimte komen en daar lag hij. Op 63-jarige leeftijd overleden aan een hartinfarct, in dezelfde maand dat ik in de BZN kwam. Ik vind het verschrikkelijk dat hij me nooit met BZN heeft kunnen zien optreden. Dat hij nooit heeft kunnen meemaken wat we bereikt hebben.”
‘Ik vind het
verschrikkelijk dat
mijn vader me nooit
met BZN heeft kunnen
zien optreden’
Jack stapte in BZN op het moment dat de band in zwaar weer verkeerde. ,,BZN was op dat moment nog een rock ’n roll band. Er was zelfs nog geen zangeres. Het repertoire bestond uit wat eigen werk en covers van bands als The Who, Rod Stewart en The Rolling Stones. En die muziek lag Jan Keizer niet. Onderwijl wij worstelden met het realiseren van een passend repertoire, vielen collega-bands bij bosjes neer. Left Side, The Cats, The Motions, Tee Set, ze stopten er allemaal mee. We vreesden dat wij het volgende slachtoffer van de rock ’n roll-crisis zouden worden. In het dagelijks leven bereidden we ons zelfs al op het noodlot voor. Jan Tuijp stond weer voor de klas, ik stond weer op de steigers, er werd weer garn gepeld.”
Ondanks de onheilspellende voortekenen bleven de muzikanten van BZN dagelijks stug doorgaan met repeteren. ,,We hadden met Meester Plat de afspraak dat we mochten oefenen in één van zijn klaslokalen. Als tegenprestatie voorzagen we eens in de zoveel tijd het Vormsel van muzikale begeleiding. Uiteindelijk werden we ook voor de drukbezochte kerstmissen gevraagd. Half werk hielden we niet van, dus stelden we een weloverwogen setlist op met veel melodieuze muziek. En enigszins tot onze verbazing lag dat stijltje ons wel.”
Met de nieuwe muziekstijl in het achterhoofd gingen de BZN-leden aan het werk. ,,We kwamen aan een repetitieruimte in Monnickendam”, herinnert Jack. ,,Daar waren we letterlijk iedere dag bezig met proberen eigen werk te schrijven. Eén van de eerste nummers dat uit die sessies kwam, was ‘Mon amour’. We namen een demo op met daarop twee covers van Glen Campbell en we voegden ons eigen brouwsel, dat ‘Mon amour’ zou gaan heten, eraan toe. Een tekst hadden we nog niet. Jan Keizer brabbelde wat in het Frans, Maribelle – die zich net daarvoor bij ons had aangesloten – zong een partijtje, en dat was dat.”
Met de nieuwe demo onder de arm stapten de Volendammers de Negram-studio in Hilversum binnen. ,,Producer Cor Aaftink hoorde het bandje aan en zei na afloop: ‘laat dat eigen liedje nog eens horen.’ We speelden het opnieuw af. ‘Dit wordt een nummer 1-hit’, zei Cor. En enthousiast als hij was, plande hij direct studiotijd in om het op te nemen.”
De demo kwam in handen van arrangeur Gerard Stellaard. ,,Gerard werkte uitsluitend met sessiemuzikanten. Hoe graag we het ook wilden, wij mochten ‘Mon amour’ niet zelf inspelen. Dezelfde gasten die muziek voor The Cats hadden ingespeeld, zouden nu ook ons nieuwe werk inspelen. Enerzijds vonden we dat ontzettend jammer, anderzijds hadden we wel de mogelijkheid om even een kijkje in de keuken te nemen bij de beste sessiemuzikanten van Nederland. Voor mijn gevoel hebben we daar toch wel wat van opgestoken. Met uitzondering van dat eerste album hebben we iedere noot namelijk zelf ingespeeld.”
Gekte
Nadat de sessiemuzikanten hun werk gedaan hadden was het tijd voor de Volendamse zang. ,,Maribelle had net voor die opnames besloten dat ze aan een solocarrière wilde werken. Ze zag het niet zitten om deel van een band te zijn. Halsoverkop moest er een nieuwe zangeres komen. Ik dacht gelijk terug aan een musical die ik had bijgewoond in de Pius X. Daar was een ingetogen meisje met een gouden stem de ster van de show.” Na de nodige zenuwen en twijfels sloot Anny Schilder zich uiteindelijk aan bij BZN. Met de nieuwe zangeres in de gelederen werd de opname van ‘Mon amour’ voltooid.
,,Tijdens de kermis van 1976 werkte ik in ’t Gat van Nederland, de kroeg van mijn broer Bep. Net daarvoor kreeg ik een exemplaar van ‘Mon amour’ mee, vers van de pers. Jaap ‘Cas’ en Jan ‘Tuf’ kwamen die kermis met de directie van Radio Veronica bij mij aan de bar zitten. Onder de bar stond destijds nog een pick-up. Je kunt je wel voorstellen dat ik van de gelegenheid gebruik maakte om ‘Mon amour’ op repeat af te spelen. Na verloop van tijd kwam Jaap naar me toe: ‘van wie is dat Franse liedje nou?’, vroeg hij. Ik zei dat het van BZN was. ‘Nee, je kloten. Dit is niet van de BZN’, reageerde hij. Waarop ik hem de platenhoes toonde. Op dat moment schuift Rob Out van Veronica aan en zegt dat het een grote hit gaat worden. Die week kwamen we als alarmschijf binnen in de Top 40. Binnen twee weken stonden we op nummer 1. We wisten van gekte niet wat we moesten doen. Wekenlang zijn we alleen maar aan het feesten geweest. Maar gelijktijdig behielden we onze discipline, de repetities werden niet geannuleerd. Zelfs niet als we voor pampus op de grond lagen tussen de instrumenten in. Dit ging een tijdje zo door, tot het moment waarop de producer belde en zei: ‘ik zou maar aan het werk gaan, jongens. Over drie maanden staat de release van het album gepland.’ We hadden alleen onze single, meer niet. Als bezetenen zijn we aan het werk gegaan om een volledig album te realiseren. Uiteindelijk wisten we het succes vast te houden: ook het album kwam op nummer 1 binnen.”
,,En toen begon de gekte… Een aaneenschakeling van volle zalen, tv-producties, verre reizen, hordes fans, 15 miljoen verkochte geluidsdragers en 90 gouden en platina platen. Zo is het eigenlijk tot 2007 verlopen. Voor mij waren absolute hoogtepunten de ‘Symphonic Night’ optredens en de twintig- en 25-jarige jubileumoptredens in Volendam. En als ik er nog één bijzondere persoonlijke mijlpaal uit moet pikken, zou ik kiezen voor het opbouwen van Jan Smits carrière. Op jonge leeftijd zong Jan het liedje ‘Mama’ mee tijdens ‘a Symphonic night’. Dat werd in heel Nederland goed ontvangen. Als gevolg vroegen Jans ouders of wij een liedje voor hun zoon wilden schrijven. Jan Tuijp, Jan Keizer en ik schreven het nummer ‘Ik zing dit lied voor jou alleen’. Het werd een gigantische hit. Jan groeide uit tot een grootheid in zowel Nederland als Duitsland. En ik heb mee mogen schrijven aan de eerste singles en albums. Daar ben ik toch best trots op.”
‘Een gedetineerde
wist vanuit zijn
cel te regelen
dat de Dekkerband
– samen met
Piet Veerman –
in de gevangenis
mocht optreden’
Ondanks ruim drie decennia als professioneel muzikant te hebben gespendeerd, is Jack altijd een pure liefhebber gebleven. Zo maakte hij tijd vrij in zijn drukke BZN-agenda om samen met zijn broers als de Dekkerband op te treden. ,,In eerste instantie was het voor mij onmogelijk om naast de BZN in een andere formatie actief te zijn, maar voor mijn broers maakte ik maar wat graag een uitzondering. Dat avontuur had ik voor geen goud willen missen. We hebben een keer in de gevangenis van Heerhugowaard gespeeld, Cor kende iemand die daar vast zat.” Er ontstaat een lach op Jacks gezicht. ,,Die gedetineerde wist vanuit zijn cel te regelen dat de Dekkerband in de gevangenis mocht optreden. Cor vroeg aan Piet Veerman of hij zin had om in de pauze een paar liedjes te zingen, Piet was er ook wel voor te porren. Enfin, om beslagen ten ijs te komen laadden we het busje vol met kisten bier, want ja, in een gevangenis kan je natuurlijk geen drank kopen. We reden die binnenplaats op en achter ons sloten de gigantische, verzwaarde deuren. Na het parkeren van de bus begonnen we met uitladen. Al gauw stonden er twee stapels met bierkratten naast de instrumenten. Uit het niets kwam er een bewaker op ons afgerend: ‘wat gaan jullie doen?!’, riep hij stomverbaasd. Die man keek alsof hij water zag branden. Wij legden uit dat we de band waren en moesten spelen. Nóg verbaasder dan eerst zei hij: ‘hier kan geen dránk naar binnen, absoluut geen denken aan!’ Dat was wel een beetje een tegenvaller, maar we lieten ons niet uit het veld slaan. We hebben die kratjes gewoon op het parkeerterrein opgedronken en daarna zijn we de eerste set gaan spelen. Eenmaal in de pauze bleek Piet nog een verrassing voor ons in petto te hebben. Hij haalde zijn koffertje open en daar lagen ze: drie flessen drank, netjes tegen elkaar aan. Stuk voor stuk kunnen we terugkijken op een legendarische dag. Die herinnering pakken ze ons niet meer af.”
Nadat BZN in 2007 de handdoek in de ring gooide, heeft Jack nog meegewerkt aan verschillende muzikale projecten, waarvan de meest in het oog springende de band Mon Amour is. ,,Tien jaar lang heb ik nog met Mon Amour gespeeld. We hebben echt door het hele land in grote zalen en theaters gespeeld. Een fantastische tijd met een geweldige groep, maar na tien jaar vonden we het wel geweest. Binnenkort word ik 68 en voor mijn gevoel heb ik alles wel gezien. Ik voel er dus niets meer voor om in een vaste band te stappen, alleen voor leuke muzikale projecten wil ik zo nu en dan nog een uitzondering maken. Laatst heb ik meegedaan aan een concert van Jan Mühren, ik speel sinds kort mee met de Top 2000 band waar we in januari mee hopen op te treden, ik heb meegewerkt aan de Veermannenband – onder leiding van Evert ‘Jash’ – en ik zit midden in het schrijversproces voor het nieuwe album van Tamara Tol. Ik blijf dus lekker bezig, maar een vaste band zit er niet meer in.” Ondanks Jacks statement ligt er één potentiële uitzondering op de loer. ,,Er gaan natuurlijk geruchten over een BZN-reünie. We zijn weer on speaking terms met zijn allen, dat is op zich al heel fijn, en we hebben het er inderdaad over gehad. Jan Keizer heeft voorgesteld om een reünie te organiseren. Ik heb gezegd dat, mits iedereen het wil, het mij ook leuk lijkt. Maar ik heb erbij vermeld dat ik het niet zie zitten om weer net als voorheen gewoon op de bühne te gaan staan. Er moet dan wel iets speciaals van gemaakt worden. Het moet dan groots aangepakt worden. In de geest van de ‘Symphonic nights’-optredens zouden we met een orkest achter ons terug moeten keren. En dit keer spelen we dan eigen werk in plaats van klassieke stukken. Welke muziek leent zich nu beter voor een voltallig orkest dan dat van de BZN? Nu ik eraan denk… Het moment waarop je na een intensieve repetitieperiode achter het gesloten gordijn naar je podiumplek loopt. Op de achtergrond hoor je het publiek opleven, je kijkt elkaar nog een keer gespannen aan, ik tik af voor het openingsnummer en het gordijn gaat open. Ja, dat is wel iets dat ik nog een keer graag zou willen doen. Maar of het er ooit van komt? De tijd zal het leren…”