Vandaag geopend: 08.00 - 10.00

De vele verhalen van aardewerk

Een dijk van een vondst

Aardewerk vormt voor archeologen een belangrijke categorie vondsten. Jan-Willem Oudhof, ‘huisarcheoloog’ voor de Alliantie Markermeerdijken, vertelt waarom dit zo is en wat er zo boeiend is aan dit specialisme binnen zijn vakgebied.

“Sinds de tijd dat we geen jagers meer zijn, gebruiken we aardewerk”, begint Jan-Willem. “De eerste boeren hadden het al. En zoals een kopje dat bij jou in de kast staat er anders uitziet dan een kopje dat je oma gebruikt, zo ging dat eeuwen geleden ook.”

Materialen en bewerkingsmethoden veranderden, legt de archeoloog uit, net als kooktechnieken. Maar er speelde ook een mode-element mee. “Al ging dat nog niet zo snel als nu. Dat maakt dat aardewerk voor archeologen een goede methode is om vast te stellen uit welke periode een vondst dateert. Dat kan vaak tot op zo’n 100 of zelfs 25 jaar nauwkeurig. Bovendien vinden we enorm veel scherven.”

Opgedoken
Veel vondsten werden opgedoken van de waterbodem door amateurarcheologen die ook liefhebber zijn van duiken, vertelt Jan-Willem. Zoals ook bij de verdronken nederzetting bij Etersheim. Daar haalden deze ‘vrijwilligers’ tot tien jaar geleden enorme hoeveelheden aardewerk letterlijk boven water. “Duizenden scherven en een enkel pronkstuk, waaronder een baardmankruik. Deze vondsten worden meegenomen in het onderzoek dat wij vanuit de Alliantie Markermeerdijken hebben laten uitvoeren op de waterbodem bij Etersheim. Onze aardewerkspecialist analyseert ze en krijgt zo een nog beter beeld van het verdronken dorp Etersheim.”

Deventer systeem
Die analyse gebeurt met behulp van het ‘Deventer systeem’, een enorme database met foto’s en tekeningen van alle soorten aardewerk van de laatste 800 jaar die in Nederland zijn opgegraven. “Echte aardewerkspecialisten herkennen scherven vrijwel meteen; voor hen is het net een groot memoryspel”, zegt Jan-Willem. “Uit hun analyse vormt zich een beeld van de tijdsperiode, de mate van welvaart en zelfs van de sociale status van de gebruikers. Heeft een stuk aardewerk veel slijtagesporen, dan was de bezitter ervan waarschijnlijk niet heel rijk.” Hoewel Jan-Willem er uiteindelijk niet voor koos om zelf aardewerkspecialist te worden (“Ik wilde op een gegeven moment wel weer wat anders”), somt hij moeiteloos een aantal veelvoorkomende categorieën op. Zoals de grape, een kookpot met drie pootjes en een oor van rood geglazuurd aardewerk. “Die gebruikte men al sinds de Middeleeuwen.” Of ‘steengoed’, een heel herkenbare aardewerksoort waar onze bekende uitdrukking vandaan komt. Jan-Willem: “Dit werd vanaf de 13de eeuw gemaakt van een kleisoort uit het Rijnland, in de buurt van Keulen. Het werd zo kneiterhard gebakken, dat het niet poreus meer is, in tegenstelling tot rood geglazuurd aardewerk. Om die reden werden er veel kannen en kruiken van gemaakt. Pas later, vanaf 1602, kwam er ook porselein naar Nederland. “Zoals dat met zoveel dingen gaat: eerst was dat alleen voor de rijke mensen weggelegd, later kwam het breder beschikbaar.”

Veelzeggende vormen
Ook aan de vorm van aardewerk valt veel af te lezen. “De oudste pijpenkoppen zijn heel klein”, geeft de archeoloog als voorbeeld. “Dat was uit de tijd dat tabak nog heel duur was, kort na de ontdekking van Amerika. Naarmate de tabak goedkoper werd, konden mensen zich grotere pijpen veroorloven.”
De overstap van koken boven open vuur naar gebruik van een vuurkist met plavuizen heeft eveneens zijn weerslag op het aangetroffen aardewerk. “Boven open vuur werden vaak koperen ketels gehangen. Die vind je niet vaak terug omdat ze relatief gemakkelijk omgesmolten konden worden. In vuurkisten, een soort voorlopers van het fornuis, werden aardewerken pannen en schalen geplaatst. Eerst op drie pootjes; toen de ondergrond stabieler werd, met een stand-ring. Tel alle verhalen die aardewerk te vertellen heeft bij elkaar op, en je kijkt als het ware terug in de tijd.”

Bron: Alliantie Markermeerdijken

Fotogalerij